-
1 balalaika
-
2 bridge
n. brug; kaartspel "bridge"--------v. verbindenbridge1[ bridzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 neusrug♦voorbeelden:〈 spreekwoord〉 don't cross the bridge until you come to it • komen de tijden, komen de plagen; die dan leeft, die dan zorgtwe'll cross that bridge when we come to it • we zien wel als het zover isa lot of water has flowed under the bridge (since then) • er is (sinds die tijd) heel wat water naar de zee gestroomd————————bridge2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:→ bridge over bridge over/ -
3 lute
-
4 mandolin
-
5 peg
n. tentharing; pin; kapstok--------v. ophangen aan een haakje/kapstok; vastpennen (met een tentharing)peg1[ peg] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 pin ⇒ pen, plug♦voorbeelden:5 the meeting was used as a peg to hang their complaints on • de vergadering werd gebruikt als voorwendsel om te kunnen klagenbuy clothes off the peg • confectiekleding kopen→ square square/————————peg2〈 pegged〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vastpennen ⇒ vastpinnen/pluggen♦voorbeelden:he's hard to peg down • je krijgt moeilijk vat op hem→ peg out peg out/ -
6 sitar
-
7 stringed instrument
snaarinstrumenten (muziekinstrumenten die geluid voortbrengen door op de snaren te tokkelen)stringed instrument -
8 cimbalom
n. cymbalom, cymbaal, snaarinstrument dat behoort tot de plankciters afkomstig uit Hongarije en gebruikt in de Hongaarse volksmuziek -
9 cither
n. oud snaarinstrument (gerelateerd aan de gitaar), citer -
10 cithern
n. oud snaarinstrument (gerelateerd aan de gitaar), citer -
11 cittern
n. oud snaarinstrument (gerelateerd aan de gitaar), citer -
12 domra
n. snaarinstrument met gekromde boogachtige vorm aan achterkant en met drie snaren gelijkwaardig aan die van de luit of mandolijn (Muziek) -
13 fingerboard
n. toets (greepplank van snaarinstrument) -
14 koto
n. Japans snaarinstrument gelijkend op de citer -
15 lutist
n. luitspeler (snaarinstrument:luit) -
16 mandolinist
n. iemand die op een mandoline speelt (snaarinstrument) -
17 psaltery
n. soort snaarinstrument, psalterion (vooreeuws) -
18 santoor
n. Perzisch snaarinstrument met veel snaren bespeeld met een paar lichte houten stokjes -
19 viol
n. viola (oud snaarinstrument, soort viool) -
20 violist
n. altist (vioolspeler); violaspeler (viola: oud snaarinstrument, soort viool)
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский